Myrica gale
Gagel

Overzicht Myrica gale op deze site
Foto's Myrica gale op internet
Myrica gale bij Kurt Stueber Gruppe Max Planck IZ
Myrica gale in Plantago PlantIndex |
Myrica gale - Ruikende Gagel

Groeiplaatsen.
In vochtige, veenachtige en zandige streken.
Zij groeit, volgens de Gorter, overvloedig buiten Nijmegen aan de Waalkant, bij Zutphen, Harderwijk, Utrecht, Zwol, Enschede; bij Mijdrecht; achter Haren, bij Onnen en Noordklaren in de Prov. Groningen; volgens Meese veel in de wouden van Friesland; volgens den Hoogl. Kops bij Elburg en Bergen op Zoom en onder Waverveen; volgens den Hoogl. Reinwardt bij Lochem en Reuven; volgens den Hoogl. Schroeder van der Kolk algemeen in Drenthe; volgens den Heer Nijhoff bij Baambrugge. Ik zelf zag haar in de veenstreken tusschen Utrecht en Amsterdam; bij Doorn enz. en zeer algemeen op al de veenachtige heiden van Groningen, Drenthe en Friesland.
Huishoudelijk Gebruik.
De bladen zijn bitter en zamentrekkende, eenigzins als Myrthebladeren, waarvan zeker de naam van Brabantsche Myrthe ontleend is. Hierom zijn zij door Noordsche volkeren en ook in de hooglanden van Schotland meermalen gebruikt in plaats van Hoppe tot bierbrouwen, en wanneer zij lang gekookt worden, verwekken zij geene hoofdpijn, gelijk anders het geval is; Flora Suec. en anderen. De beziën of vruchten, welke eenen sterken specerij-geur hebben, in water gekookt wordende, komt er eene vette stof boven drijven, gelijkende naar het was der Bijën, en hierin overeenkomende met den Noord-Amerikaanschen Was-boom, (Myrica cerifera), waarvan men waskaarsen bereidt. Sommigen hebben beproefd onze inlandsche Gagel hiertoe aan te wenden: voor 50 of 60 jaren heeft zekere Heer Rummel dit bij ons beproefd, maar hieruit geen smeer kunnen trekken (Verhand. van de Holl. Maats. der Wet. D. XIX. St. 1 bl. 190)($). In 1804 heeft de Maatsch. tot bevordering van den Landb. te Amsterdam hare leden tot het nemen van zulke proeven uitgenoodigd, doch hetwelk geen gevolg heeft gehad. Kunnen deze vruchten al niet tot het gemelde einde dienen, zoo zal misschien meer aanmerking verdienen, hetgeen Linnaeus in zijne Flora lapp. voorstelt, of men, daar de reuk dezer vrucht veel overeenkomst heeft met Kamfer, ook soortgelijke stof hieruit zou kunnen bereiden.
De plant kan tot leerlooijen dienen: in den herfst verzameld, verwt zij de wol geel (fl. suec.); volgens Gunner zouden hiertoe alleen de bloembotten dienen. S. Pauli heeft de bladen met thee vergeleken en daarvoor willen gebruiken, maar hierin zeer gedwaald. Linn. amoen. ac. vol. VII p. 243 (*). Een afkooksel der bladen dient, om luizen en weegluizen te verdrijven: ook vele landlieden in het Noorden leggen de bladen tusschen het linnen, om er een' aangenamen geur aan te geven en de mot er uit te houden (Fl. Suec.). Het verdrijft ook vlooijen, en, boven in het bed gehangen, verwekt het een' aangenamen slaap (Gunner). Men kan er takkebossen van maken voor den oven en ook bezems. Paarden en geiten eten de bladen; het overige vee weigert die (Pan Suec.).
<<Noot Luc: ($) Een bijdrage van Job Baster over nieuwe gewassen die zouden kunnen aangewend worden in Nederland. Zie blz 189-190: http://books.google.nl/books?id=F-c4AAAAMAAJ voor de bijdrage over gagel.
(*) Het betreft hier Simon Pauli, een arts-botanicus uit Hafnia (= Copenhahen). Zie p 7, in het proefschrift uit 1765 'Potus theae' van Petrus C. Tillaeus. Te bekijken op: http://huntbot.andrew.cmu.edu/HIBD-PDF/LinnaeanDiss/Liden-142.pdf >>

|